Onder 10 en jonger.
Kinderen in de leeftijd van 5 tot 10 jaar zijn naast het maken van doelpunten vooral gericht op het in bezit houden van de bal, dribbelen, het spelen van de bal naar een medespeler en schieten op doel. In de training ligt het accent op leren omgaan met de bal in basisvormen. Er wordt veel in kleine aantallen geoefend. Ze leren ook om te verdedigen, want als je de bal niet hebt, probeer je die zo snel mogelijk weer terug te krijgen. Onder 10 en onder 11 spelers leren dat steeds meer samen te doen;
Onder 11 en onder 12.
Vanaf de onder 11 wordt 8 tegen 8 gespeeld. Kinderen beheersen hun eigen bewegingen en willen samen met hun teamgenoten wedijveren met anderen. Ze ontwikkelen inzicht in het spel, leren omgaan met een groterspeelveld, spelregels en spelen in een opstelling. In de training ontstaat meer aandacht voor veldbezetting, spelen met linies en de verschillende taken per linie en per positie. Onder 11 en -12 spelers kunnen het voetballen nog vaak oefenen met kleine aantallen, met accenten op aanvallen of verdedigen. Als spelers ouder en vaardiger zijn, blijft het partijspel 4 tegen 4 een goed leermiddel, maar oefenen ze ook in meer complexe vormen als 7 tegen 7 of 8 tegen 8 op samenwerking tussen de linies;